*elke vrijdagmiddag een nieuw artikel*
De hoop
- Categorie: Blog
Wijsheid komt met de jaren zeggen ze. Nou. Het is meer zo dat je jezelf met de jaren steeds meer wijsmaakt. Zo denk ik mijn fysieke afbraak af te kunnen remmen door gymnastiekoefeningen te doen. Iedere ochtend, om 04:00 uur. Fit at 65! Dat doe ik vooral om ook de komende decennia de trappen naar mijn appartement te kunnen bedwingen. Het flatje is namelijk op de vierde etage. En verhuizen zit er niet in. Wil ik ook niet. Ik krijg nooit meer zo’n riante penthouse met uitzicht op een kanaal voor nog geen 600 eurootjes. Al 20 jaar woon ik hier als een pauperkoning. Dat gaan er 40 worden. Dus hup met die sit-ups!
Mijn kasteel is nog ouder dan ik ben. Elk decennium komt de mooimaker van de woningbouwvereniging langs. Die pakt de lak aan de buitenkant aan. Met zo’n laag make-up oogt de flat weer jeugdig. Maar het is niet voldoende. Ieder keer als er een rijnaak passeert kraakt het pand in zijn voegen. Gesloopt wordt het evenwel niet, want een aanzienlijk deel van de appartementen is verkocht. En kopers uitkopen, da’s even lastig als prijzig. Een paar jaar geleden hebben we een grote beurt gekregen. Douche en keuken werden vernieuwd. Ook is er isolatiemateriaal tussen de voegen gespoten, maar door de constructie blijft de flat extreem gehorig. Goddank heb ik goede buren. Rust en veiligheid, da’s goud voor oud.
Momenteel zijn ze bezig met zo’n verfbeurt. Daarvoor zijn aan weerszijden steigers opgetrokken. Alsof we belegerd worden door Dzjengis Khan en zijn krijgers! Volgens de flyer van de aannemer wordt de overlast tot een minimum beperkt. Maar iedereen weet dat werklieden hun werkvloer markeren door zoveel mogelijk kabaal te maken. Bovendien moet ik de gordijnen twee maanden gesloten houden omdat ik niet begluurd wil worden als ik in mijn onderbroek sta te typen. Iedere keer als ik de ramen open om te luchten is het alsof ze naast me strijdliederen staan te brullen. De vraag is hoeveel belegeringen het pand nog aankan. En ikzelf.
Een andere vraag is of dat nodig is. Verderop aan het kanaal is nieuwbouw opgetrokken. Flats met baksteentjes in diverse bruintinten. Een aantal appartementen is bestemd voor ouwe lullen zoals ik. Als je uit de buurt komt krijg je voorrang. Niet dat ik kans maak. Lang geleden ben ik zo stom geweest mijn inschrijving als woningzoekende niet te verlengen. Sinds de correctie heb ik nog maar een paar jaar kunnen sparen. Niettemin maak ik mezelf wijs dat je nooit ‘nooit’ moet zeggen. Dus ik de brochure besnuffelen. Die staat vol impressies van het nieuwe blok. A brave new world, vol ongekend woongenot! Uiteraard vrij van de problematiek waaronder de wijk gebukt gaat. Op geen van de plaatjes is een krijger te bekennen.
Om mijzelf te kwellen met valse hoop glip ik langs Dzjengis naar de voorlichtingsmiddag bij de koster om de hoek. Hier barst het van de ouwe lullen. Die zie ik nog niet iedere morgen om 04:00 uur gymoefeningen doen! Althans, dat maak ik mijzelf wijs. De dino’s zelf vinden zich natuurlijk ook jeugdig. Bovendien staan ze al sinds mensenheugenis ingeschreven. Zij maken wél kans op zo’n paradijsje met lift, zonwering en isolatie. Braveriken hebben de toekomst.
Ik zoek troost in de kerk, maar vind het in de brochure. Daaruit blijkt dat als ik verkas, ik veel meer ga betalen voor veel minder ruimte. Bovendien kan ik dan vermoedelijk een bovenste verdieping of uitzicht op het kanaal vergeten. Moderne flatjes-voor-senioren, het zijn graftomben waarin je netjes opgevouwen, verduisterd en in doodse stilte kunt creperen. Dzjengis zou er zijn neus voor ophalen. Althans, dat maak ik mijzelf wijs, als ik ’s morgens aan mijn gymnastiekoefeningen begin. Ik kijk nu al uit naar de volgende belegering.
De potvistand
- Categorie: Blog
Het jaar kan ik me niet herinneren. Het moment wel. Ik had net een lange wandeling gemaakt langs de branding, speurend naar aangespoelde schelpjes, krabbetjes en kwallen, hopend op iets unieks als een potvistand. Dat vond ik spannender dan spelen met kameraadjes – die vond ik vaak stom. Toen ik weer bij de strandstoelen aankwam vroeg mijn moeder me even stil te staan. Ze pakte haar camera en maakte deze foto. Dat deed ik graag, poseren als een Mediterrane Zorro, mijn handdoek wapperend in de zeebries. Toch was het niet de aandacht waarom ik me het moment herinner. Het kwam door de uitdrukking op haar gezicht.
Daar moest ik aan denken tijdens mijn wandeling vandaag. Ik doe dat dagelijks, de benen strekken. Eigenlijk vind ik het saai want in mijn wijk is nergens een branding te bekennen. Ik kom er evenmin geestelijk door tot rust. Mijn hersenen blieven geen pauze, die ontspannen juist van creatieve inspanning. Dus bij iedere stap kauw ik op een blog, over potvistanden bijvoorbeeld. Verder doe ik het om de muren van mijn werkkamer te ontlopen en de doorbloeding op te krikken. Maar bovenal om de somberte uit te zweten. Want ik heb een negatief mensbeeld van mijn moeder geërfd. Niemand kon zo zwartkijken als zij.
Die misantropie schud ik niet af in een paar pasjes. Het eerste halfuur heb ik de neiging andere voetgangers door mijn moeders bril te observeren. Werkelijk iedereen vind ik stom. Vooral mijn leeftijdgenoten. Die herken ik aan hun militaristische tred. Ze maken flink vaart, de blik nog grimmiger dan de mijne. Ze snelwandelen in opdracht van de huisarts maar maken zichzelf wijs dat ze het lekker vinden. Nog stommer vind ik jongeren. Die sukkelen maar voort, hun blik gericht op een foon vol stomme filmpjes. Of ze lopen onder claxonerende e-bikes omdat ze hun oorschelpen in een headset gepropt hebben. De mobiele bubbel gaat echt overal mee naar toe. Het allerstomst zijn de joggers. Die rennen met zo’n aanstellerige serieusheid op high tech gympen vol vloekende patronen, een sporthorloge om de pols gesnoerd om hun hartaanval te timen. Groeten doen ze nooit want altijd bezig met het breken van een ‘personal record’. Losers!
Pas écht stom vind ik moi même. Ik zie mezelf marcheren in de waterspiegel langs de o zo pittoreske Kanaalweg. Oost-Indisch doof voor de fluitende vogeltjes, de ogen verstopt achter een zwarte bril om niet verblind te worden door de lentezon, het bloed moeizaam door de aderen pompend. Ouwe chagrijn! Een mens zou er bijna een negatief mensbeeld aan overhouden. Toch heb ik geleerd om na dat halfuur mokken, op rustige passages, de zonnebril áf en mijzelf over de verlegenheid héén te zetten. En naar tegenliggers te knikken. Soms levert dat een glimlach op.
Vandaag rolt er uit tegenovergestelde richting een gozertje langs me op een skateboard. Hij is zo oud als de Mediterrane Zorro, iets jonger misschien. Met lang haar dat wappert in de stadse bries. In mijn gedachten surf ik bij hem achterop door de branding naar de strandstoelen van mijn ouders. De jongen wordt op afstand gevolgd door een vrouw van eind dertig, met net zulk lang wapperend haar. Ze is gekleed in casuals zonder frutsels. Sobere schoonheid! Op haar gezicht prijkt de mooiste glimlach uit de buurt. Het duurt een fractie voordat ik doorheb dat die niet voor mij bestemd is, maar voor de surfende Zorro, nu achter me. Ze kijkt naar hem met eenzelfde blik als die mijn moeder mij een halve eeuw eerder heeft toegeworpen: die van een vrouw die beseft dat ze iets unieks heeft gemaakt – een potvistand zeg maar. Als ze me gepasseerd is doe ik mijn zonnebril weer op en zet ik het kauwen voort. Op zoek naar aangespoelde schelpjes, krabbetjes en kwallen.
De uitweg
- Categorie: Blog
De caissière is op een leeftijd dat andere werknemers er de brui aan geven. Haar ogen zitten diep in de kassen, haar blik is vermoeid, haar vingers zijn pezig. Ze drukt de toetsen van de kassa in met de achterkant van een BIC pen. Dat doet ze in haar eigen tempo: tergend langzaam en onverstoorbaar. De klanten vragen zich af hoe ze de baan volhoudt, want ze lijkt van het werk te gruwen. Van de producten op de kassaband, van de band zelf, van de toetsen op de kassa. ‘Bonnetje erbij?’ vraagt ze. Ze kijkt me niet aan. Maakt niet uit. I’ve been there.
Amper zestien jaar was ik toen ik om een brommer begon te zeuren. Die moest ik van mijn vader deels zelf verdienen. Als vakkenvuller bij supermarkt X. Dat baantje had hij voor mij gescoord via de bedrijfsleider, een patiënt van hem. Daarmee hield mijn privilege wel op. De rauwe realiteit van de winkel was een cultuurshock voor een wereldvreemd snotneusje. Wekenlang werd ik door de manager opgejaagd in het labyrint der schappen, vernederd door vast personeel dat het land had aan zoontjes-van-dokters, belaagd door klanten die wilden weten waar wat stond. Na 21 dagen van ontgroening haatte ik ieder blikje in de winkel. Ik was zó doorgedraaid dat ik nog jaren onpasselijk zou worden van het aroma van het magazijn, het tl-licht boven de artikelen en de muzak uit de radio. Toch. Sindsdien kon ik meevoelen met iedere ziel die gevangen zit in een uitzichtloze baan.
Van gezellig boodschappen doen moet ik dus niets hebben. Integendeel, ik heb geleerd het zo efficiënt mogelijk aan te pakken. Ik ga ’s morgens vroeg op pad als de super uitgestorven is, weet precies wat ik wil en waar alles staat. Ruimte voor twijfel of improvisatie gun ik mezelf niet, want voor je het weet verdwaal je in het doolhof der consumptie. In-and-out!
Het is cruciaal een super te kiezen die bij je past. De sfeer van de winkel kun je aflezen aan de hoeveelheid peuken die naast de asbak bij de ingang zijn gedumpt. Supermarkt X bij mij om de hoek bijvoorbeeld, is asvrij want wordt bezocht door hoogopgeleide dubbelverdieners die voor vegaburgers gaan. Gezien het nicotine-slagveld op de stoep van supermarkt Y, een blok verderop, hoor ik daar meer thuis. Dat klopt. In Y klinkt geen muzak, is veel karton en weinig keuze. Maar Y is de goedkoopste niet meer. Dus ga ik sinds een maand vreemd bij super Z. Vanwege haar bodemprijzen. Hier zijn de peuken aangeharkt en is de radio weggesaneerd.
Na binnenkomst bij Z druk ik de stopwatch in. Inmiddels weet ik alles blindelings te vinden, dus kan ik ook hier tempo maken. Toch is er een personeelslid dat me iedere keer weer de pas doet inhouden. Deels uit angst, deels uit medeleven, deels uit ontzag. Hij is eind 30, heeft stekels vol gel, oorlellen vol ringen en armen vol tattoo’s. Hij werkt keihard, maar zijn motoriek is explosief. Hij gooit en smijt met alles, de blik op oneindig. Opeens bedenk ik me dat ik zo geworden zou zijn, als de 21 dagen 21 jaren waren geweest. No way out! De klanten vragen zich af waarom hij geen ontslag neemt. Zou hij van de rechter een taakstraf in de Z hebben gekregen? Welnee. Zo zweet hij alle frustratie eruit. Maak van je hart geen moordkuil! Ik loop met een boog om hem heen en vervolg mijn ronde door het labyrint.
Om 08:17 is er slechts één kassa geopend. Waar een rij voor staat. Want achter de kassa zit de caissière. En zij is niet van plan zich op de kast te laten jagen. Ze drukt even langzaam als onverstoorbaar met haar BIC op de toetsen. Iedere aankoop die op de band passeert werpt ze een vernietigende blik toe. Daar laadt ze van op. Voor haar geen geraniums! ‘Bonnetje erbij?’ vraagt ze zonder me aan te kijken. Ik grom glimlachend. Want voel me hier helemaal thuis.
NB! De super op de foto is niet de super uit het verhaal.
Le penseur
- Categorie: Blog
Eigenlijk was studeren voor mij een vorm van legitieme werkloosheid. Het waren de jaren tachtig, ik deed psychologie in Utrecht maar bleef in Rotterdam wonen om aan de bar van café Dizzy te kunnen hangen. Compleet met penseur-frons, piekerend over de zinloosheid van het bestaan. Zo hoopte ik aangesproken te worden door een mooie meid die weet hoe zinloos het bestaan is. Maar als je geen mooie jongen bent, weeg je op den duur een ons met zo’n strategie. Dus ik heen en weer op de motor naar de Uithof voor college, maar vooral voor de studentes. Die vonden me doorleefd. Rotterdammers, die ruiken naar haven!
Het eerste jaar heb ik braaf gestudeerd. Na het propedeuse kwam de klad erin. Ik werd het pendelen beu, terwijl mijn motivatie om naar de Domstad te verhuizen op een dieptepunt was geraakt. Toen ik eindelijk mijn kandidaats op zak had restte de vraag: op naar het doctoraal? Of iets in Rotterdam te studeren – als een vorm van legitieme werkloosheid uiteraard. Mijn keuze viel op filosofie aan de Erasmus. Dat sloot perfect aan bij mijn penseur-frons. En het zou spannend klinken als ik aangesproken werd in de kroeg: ‘Ik eh… doe Nietzsche.’
De colleges waren even slikken. Was ik bij psychologie gewend aan een amfitheater vol kirrende meiden, bij filosofie trof ik een klaslokaaltje met een handjevol bloedserieuze jongens en meisjes. Alsof men hier kwam om kennis op te doen! Vanwege mijn kandidaats had ik mogen instromen in het tweede jaar. Bad idea. Met name ‘logica’ bleek een brug te ver voor mijn wegdromende brein. Tijdens de colleges zat ik mijn penseur-frons te masseren.
Die frons werd met de dag dieper omdat ik me doodergerde aan een van de docenten. Dat was zo’n mooie jongen, met schouderlang dik krullend haar. Een Nietzsche Rocker! Hij kon lullen als Brugman. De bloedserieuze meisjes hingen aan zijn lippen, terwijl ik koortsachtig aan mijn steeds dunner wordende krulletjes plukte. Op zijn nihilistische bek wilde ik hem slaan! Op een gegeven moment sneed hij een onderwerp aan dat een raakvlak had met psychologie. Of ik daar iets over kon vertellen, vroeg hij me. Blijkbaar had ie vernomen dat ik dat gestudeerd had. Mijn frons schoot in een paniekkramp. NONDEJU! Ik simuleerde een hoestbui en zocht mijn toevlucht tot het toilet, biddend om een spoedig eindigend semester.
Spijt als haren op mijn hoofd had ik. Dat ik niet verhuisd was naar Utrecht, waar de meiden me doorleefd vonden. Ik besloot mijn wonden te likken in café Dizzy. Wie trof ik daar aan de bar? Jawel. De Nietzsche Rocker! Aan de whisky zat ie, met penseur-frons – MIJN penseur-frons. Hij was in gesprek met een mooie meid die precies wist hoe zinloos het bestaan is. Ik knikte naar hem. Hij haalde zijn hand door die schouderlange dikke krullen, en knikte afwezig terug, alsof ie me niet herkende. Ik wilde hem te lijf gaan met een heggenschaar.
Nog diezelfde avond besloot ik naar Utrecht te verhuizen. Om daar Portugees te studeren – als een vorm van legitieme werkloosheid. Ik zag de collegezaal al voor me: vol kirrende meiden. Maar mijn dunne krullen neigden naar kaalslag. Mijn frons was verworden tot rimpel. Mijn droombrein bleek onwillig een nieuwe taal te leren. De werkloosheid voelde niet langer als legitiem. Kroeghangen leek nu werken. Mijn bestaan als student was tot een einde gekomen.
Inmiddels woon ik 38 jaar in Utrecht. Elf jaar langer dan dat ik in Rotterdam heb geleefd. Ik ruik niet meer naar haven. Oog veel te doorleefd. Slechts een enkele keer tref ik mezelf aan de toog, piekerend over het leven als een eeuwige student. Hopend aangesproken te worden door een meid die ooit mooi is geweest. Want inmiddels weet ik precies hoe zinloos het bestaan is.
De foto is gemaakt door Claudia Borges
Disfunctioneel naakt
- Categorie: Blog
Blootplaatjes van onbekenden. Ze zijn als uitsmijter in alle albums geplakt. Onder elk plaatje heeft ze – de tong diep in de wang gedrukt – onderschriften neergepend als ‘moeders grote meid’, ‘het speelse buitenleven’, ‘het is zaliger te ontvangen dan te geven’. Alsof ik in de vitrine van een Tiroler softp*rn*komedie sta te gluren. Is dit wel de juiste bioscoop?
Als je een boek schrijft over een moeder die krankzinnig is geworden, focus je op het ontstaan van die waanzin en geef je voorbeelden die de gekte invoelbaar maken voor de lezer. Ik kon haar psychische teloorgang reconstrueren doordat zij haar leven had vastgelegd in dagboeken en op foto’s. Dat resulteerde in biografie ‘Coef’, oud nieuws inmiddels. Tegenwoordig ben ik juist op zoek naar sporen van gezond verstand in haar persoonlijkheid. Alsof ik mezelf wil wijsmaken dat ze normaler was dan ze geweest is. Want ze kon zó leuk zijn.
Waar Coef als moeder tekort schoot qua warmte en tederheid, overstelpte ze het gezin met creativiteit. Dat blijkt nog het meest uit haar vakantieboeken stammend uit de sixties, over ons jaarlijks drie-weekjes-bakken-aan-de-Middellandse-Zee. Wie deze doorbladert wordt meegesleurd door een vloedgolf aan trivia. Logboekflarden, illustraties, plattegronden, foto’s, folders, artikelen, menukaartjes, bierviltjes, suikerzakjes, wijnlabels, bonnetjes, vegetatie, instructies voor familie die op het huis past. Alles maar dan ook alles heeft ze gearchiveerd. Als ware ze de producent van een Disneyfilm over een gezin dat op wereldreis gaat.
De albums moeten haar honderden uren aan nijverheid hebben gekost. Signalen van een manische werklust? Ik vind die hang naar volledigheid zo gek nog niet. Sterker, ik voel me als lezer verwend. Coef presenteert de info overzichtelijk en verzorgd, met gevoel voor humor en afwisseling, waardoor je samen met het gezin de autoslaaptrein instapt om om mijn vaders grappen te kunnen lachen (‘Als je verklapt dat ik arts ben vertel ik aan het hele bungalowpark dat je een vieze ziekte hebt!’). Wat heerlijk om even terug te zijn bij ons! En wat was ze een toegewijde moeder! Op papier dan. Alsof ze met de vakantie-albums haar driftbuien en paranoia van de overige 49 weken probeerde goed te maken.
Maar dan die blootplaatjes. Niet een of twee, nee elk jaar een dozijn, verspreid over diverse pagina’s. Probeert ze hier leuk te toen? Ze vloeken zó met de rest. Alsof ze Disney’s ‘Swiss Family Robinson’ laat ontsporen in ‘Kom met je Waldhoorn tussen mijn Alpen’. Wat wil ze ermee zeggen? Dat mijn vader te veel flirtte? Dat klopt. Maar het had vooral te maken met haar afkeer van eigen fysiek. Ze was blind voor haar good looks in de zeespiegel. Haatte flaneren. Gruwde van iedere vrouw die lekker in haar vel zat. Die hoon bij de blootplaatjes kwam voort uit een gekmakende frustratie die bezit zou nemen van haar persoonlijkheid.
Jaren later, toen ze een eerste opname achter de rug had in een psychiatrische kliniek, zou ze me tijdens het braden van gehaktballen haarfijn uitleggen waarom het seksleven met mijn vader haar frustreerde. Ze hoestte details op die je als kind echt niet wilt horen. Ik heb er laconiek op gereageerd, als een zoon die leuk probeert te doen. Maar in mijn hoofd ben ik toen gillend van haar weggerend. En doorgerend, jarenlang, tot ik emotioneel op de Zee van Vroeger stuitte. Om daar, op het nu verlaten strand, af te wachten tot een vloedgolf me zou reinigen. Wat natuurlijk nooit gebeurd is. Het is slechts een dramatische metafoor. De praktijk is nuchterder. Met de jaren is tot me doorgedrongen dat ze in me huist. Dat ik het verleden hoogstens kan reconstrueren door over haar te schrijven. Net zo lang tot het allemaal een film lijkt. De vraag is welk genre het wordt. In ieder geval hardcore.